zondag 24 november 2013

Hoog bezoek

Samen met de heer Firdaus Dahlan, met het certificaat van Stichting ASLI dat ik hem bij zijn afscheid gaf
Vorige week ben ik het hele weekend op pad geweest voor een evenement van de Indonesische Ambassade in Nederland. Het begon zaterdagochtend en ik was op zondagavond laat thuis. Ik was kapot en had gewoonweg de moed niet meer om nog iets op deze weblog te plaatsen.

De Indonesische Ambassade heeft vorige week twee heren uit Indonesië laten overkomen: de algemene secretaris van de Indonesische pencak silat bond (IPSI) en de secretaris generaal van de wereldbond (PERSILAT). Zij kwamen naar Nederland voor ontmoetingen met verschillende pencak silatscholen (op zaterdag 16 november) en om een seminar te geven (op zondag 17 november). Een druk weekend dus!

Aan hun bezoek is een hele geschiedenis voorafgegaan. Ik heb in 2003 samen met de heer George de Groot een stichting opgericht om de belangen van de pencak silat Indonesia te behartigen, genaamd ‘Stichting ASLI’. Ik heb via deze stichting altijd nauw samengewerkt met diplomaten van de Indonesische ambassade in Nederland.

Nou zijn Indonesische diplomaten altijd maar tijdelijk in Nederland: na een paar jaar moeten ze terug naar hun eigen land, waar ze in dienst zijn bij het departement buitenlandse zaken. Maar met de vorige attaché van cultuur, de heer Firdaus Dahlan, heb ik een speciale band. Ik vond het dan ook jammer dat hij eind 2010 moest vertrekken. We hebben nog vaak contact en zien elkaar steeds als hij in Nederland is en als ik in Indonesië ben.

De heer Dahlan nodigde mij het afgelopen jaar uit voor een groot congres in Indonesië: Diaspora. Diaspora betekent: de grootschalige verstrooiing of verspreiding van een volk over verschillende delen van de wereld. Op het congres komen Indonesiërs vanuit de hele wereld bij elkaar om te praten over verschillende onderwerpen. Indonesië maakt momenteel een grote economische groei door en ook op milieugebied worden er verbeteringen aangebracht. Uiteraard is er ook aandacht voor cultuur.

Omdat ik al op zo’n hoge leeftijd ben en niet meer zeker wist of ik de krachten nog zou hebben om de reis te maken en aan zo’n groot evenement deel te nemen, stelde ik voor dat mijn medeoprichter van Stichting ASLI, de heer De Groot, zou gaan.

En zo gebeurde het. De heer De Groot is afgelopen zomer op het congres Diaspora geweest en hij was er zeer over te spreken. Hij ontmoette veel mensen die aan verdedigingskunst doen, waaronder natuurlijk ook de heren van de Indonesische pencak silatbond en de wereldbond. De Groot nodigde hen uit om naar Nederland te komen en uiteindelijk heeft de Indonesische ambassade hen vorig weekend ontvangen. 

Op zaterdag waren ze in Hilversum en in Vught om daar een aantal bijeengekomen pencak silatverenigingen te ontmoeten. Wij waren aanwezig in Vught. In mijn volgende blog zal ik hierover vertellen.

zondag 10 november 2013

Dienstplicht

Javaanse revolutionairen bewapend met bamboesperen, 1946
Bron: Tropenmuseum

Tijdens mijn dienstplicht medio '47 werkte ik in eerste instantie op de 83ste werkplaats als monteur. Ik moest natuurlijk mee het binnenland in als er pech was met een van de voertuigen. Risico was dat je dan aangevallen werd door vrijheidsstrijders. Dat was voor mij een dilemma, want een broer van mijn moeder was luitenant bij het Indonesische leger.

Stel dat ik tegenover hem kwam te staan, wat zou ik dan moeten doen? Bovendien wilde ik niet meewerken aan de strijd tegen zijn leger, maar dit kon ik natuurlijk tegen niemand vertellen. Ik hoorde ook verhalen over de politionele acties van ene generaal Spoor, hij had het Nederlandse leger in handen. Ik vond hem maar een misdadiger. Een stem in mij zei dat de Indonesiërs recht hadden op hun vrijheid. En hoewel ik als Indo een buitenstaander was, beschouwde ik hen als mijn eigen volk. En ik wilde niet vechten tegen mijn eigen familie en mijn eigen mensen.


Ik vroeg om overplaatsing met als reden dat het werk voor mij te zwaar was. Ik had een tengere gestalte en ik gaf aan dat het sjouwen met onderdelen van tanks en banden voor mij te moeilijk was. Niet helemaal de waarheid: wie mij kent weet dat ik nooit zou opgeven om die reden. Maar blijkbaar was ik wel geloofwaardig. Ik mocht na een half jaar gaan dienen bij de marinepolitie. Ook daar bleef ik ongeveer een half jaar. Toch had ik soortgelijke problemen, want er zat natuurlijk ook familie van mij bij de marine.

Toen kwam er Goddank toch een uitweg. Er was een vacature als administratief medewerker bij de algemene federale politie en ik greep die kans. Ik kon daar terecht. Vervolgens deed ik een toelatingstest voor de opleiding tot hoofdagent aan de politieschool in Sukabumi. Ik werd toegelaten tot de lichting 1948/1949. Hier kreeg ik mijn eerste contact met vrijheidsstrijders.

zondag 3 november 2013

1945-1947

Twee dagen na de Japanse capitulatie op 15 augustus 1945 roept Soekarno samen met zijn rechterhand Hatta op 17 augustus de onafhankelijke Republiek Indonesia uit. De Nederlanders weigeren dat te accepteren. Aanvankelijk komen de partijen tot een akkoord, maar als zij het niet eens worden over de uitleg daarvan, grijpt Nederland militair in. Bij deze politionele acties (1947-1948) gaat het er gewelddadig aan toe. Onder druk van het buitenland kan Nederland niet langer om erkenning van Indonesië heen en in 1949 wordt de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië getekend. (www.gahetna.nl)

In 1945 na de proclamatie werden wij als Indo's, waaronder mijn grootvader Tönjes, zijn tweede vrouw Smith, mijn grootmoeder van moeders kant (haar man was overleden) en ik, op last van Soekarno bij elkaar gebracht in de suikerfabriekwoningen van Bermi. Dat ging via een lijst waarop alle Indo's geregistreerd waren. De vrouwen apart en de mannen apart. Maar we werden bewaakt en we kregen eten. Ik heb het niet als negatief ervaren, mijns inziens was het geen slechte maatregel van Soekarno. Het was juist voor onze bestwil, want wie weet wat er anders met ons zou gebeuren: denk aan het vlagincident in september 1945 bij het voormalige Oranje hotel in Surabaya, dat eindigde in een bloedbad. Het werd toegestaan dat het Rode Kruis ons bezocht, hiervan kregen we ook steun en eten. We werden goed behandeld.

In Bermi heb ik nog getraind met Alex Prins, die ook in het kamp zat en bij ons uit de buurt kwam. Ook zijn vader was geïnterneerd geweest. Hij beoefende ook graag het hanenspel dat ik in Probolinggo had geleerd.


Na de overeenkomst van Lingaddjati in november 1946 gingen we naar Tulong Agung. Dit was een soort camping of kamp. Sommigen klaagden dat ze weer in een kamp moesten, maar ik begreep dat het voor onze veiligheid was en zag het niet als een internering. Ik ontmoette mijn vrouw. Zij was vanuit Kediri, waar zij vandaan kwam, naar Tulong Agung gegaan. We moesten een tijdje blijven, want het was te gevaarlijk om naar het toenmalige Batavia te gaan. Het bewind van Soekarno was inmiddels overgenomen door Nederland. Nederland zou voor de orde en rust zorgen. Ik was nog een jongen toen, wat wist ik ervan?

In Batavia werden we door het Rode Kruis ontvangen. Ik kon niet terug naar Probolinggo, omdat we daar geen huis meer hadden en alles bezet was door de Indonesische strijdkrachten van de TRI. Daarom werd ik samen met de anderen naar Surabaya gezonden en daar kregen we te horen waar we terecht konden. Mijn opa kon ergens in Surabaya terecht en mijn grootmoeder van moederskant ging met haar schoonzoon mee die militair was. Ik moest in Surabaya dienstplicht doen.

Het was medio '47. Ik was 19, leefde in een kazerne en ik probeerde maar te doen wat ik kon. Ik was ingedeeld bij de legertechnische dienst 83ste werkplaats. Sinds mijn dertiende was ik niet naar school geweest. Omdat ik een korte tijd ULO gedaan had, kreeg ik tijdens mijn dienstplicht de kans om de MULO te doen op de avondschool. Na mijn dienstplicht ben ik naar de politieschool in Sukabumi gegaan en hier heb ik de MULO afgemaakt.