zaterdag 31 augustus 2013

Mijn jeugd in Probolinggo 2



vervolg

Op zesjarige leeftijd werd ik besneden samen met de kinderen in de kampong. Hoe dat kwam weet ik niet, want mijn vader en opa waren protestant, Pinkster om precies te zijn. Ik vermoed dat de scheiding van mijn ouders iets te maken had met het geloof, maar hoe het precies zat, ik ben er nooit achter gekomen.

Bij gratie Gods mocht ik naar de gouvernements-lagereschool. Dat had natuurlijk te maken met mijn Europese achternaam: Tönjes. De school had een hoger aanzien dan de school waar de kinderen uit de kampung (Indonesische wijk voor lagere stand) naartoe gingen. Ik mocht dus blij zijn dat ik een goede educatie kreeg.

Op school speelde ik wel met Indische kinderen, maar daarbuiten ging ik niet met hen om. Behalve dan met Willie Henschen, mijn beste vriend: hij was ook een Madurese jongen. Mijn roepnaam was Lodie. We werden soms Lodie Katjong en Willie Katjong genoemd, omdat ons accent anders was en we na school niet in Indische kringen vertoefden. Katjong is een scheldwoord. Een 'katjong' is iemand die behoort tot zogenaamd 'laag volk', dat wil zeggen: niet-Europees, niet-Westers. Een katjong zal nooit iets bereiken in het leven, was de opvatting. Mij maakte het allemaal  niet zo veel uit, wat ze ook zeiden. Maar Willie liet zich niet zomaar katjong noemen en hij ging er daarom tegenaan. Eerst vond er op school een gekijf plaats en dan wachtte Willie na school de pesters op. Soms gingen ze dan met z’n tweeën tegen Willie, dat vond ik zo laf, maar Willie gaf er niks om. En ik kon Willie natuurlijk niet alleen laten gaan. Ik gebruikte de weringen en de stappen van de verdedigingskunst Jago Tarong. Willie deed niet aan Jago Tarong, maar hij keek naar mij en pakte het snel op.

Een Hollandse familie, Van Staden, had een autobedrijf. Met de zoon Ronnie kon ik ook goed omgaan, de vader trakteerde ons weleens op een bioscoop. Hij en Willie woonden niet ver van mij vandaan. Achter ons was een tahu fabriek en daarnaast was er ook een kecap fabriek. Bij die kecap fabriek werkten veel Madurezen als koelie, oftewel drager. De eigenaar van die fabriek was een Chinees en daarom trainden de Chinezen bij de fabriek de kuntao. Dat was een gesloten gemeenschap, dus je kon er niet aan meedoen. Maar je kon wel gaan kijken. De Madurezen hebben van daaruit ook bepaalde technieken overgenomen. Er was dus wel enige invloed van buiten op de Indonesische verdedigingskunst. De invloed was echter niet zo groot dat de Chinezen de overhand hadden.

Kèk So, de leraar van de Jago Tarong, wilde de stijl zuiver houden. Maar zijn zoon Kasan zag dat er bij gevechten ook wel wapens gebruikt worden. Hij vond dat hij dit ook moest beheersen. Het korte mes is namelijk een wapen dat vroeger (en misschien nu nog steeds wel) gebruikt werd door Madurezen. Het Madurese volk is namelijk geen gemakkelijk volk: ruzies kunnen hoog oplopen en worden dan letterlijk op leven en dood uitgevochten. Madurezen hielden zich ook bezig met hanengevechten. Weddenschappen werden hiervoor afgesloten. Er werden mesjes aan de poten van de hanen gebonden, zodat ze elkaar konden verwonden en één van de twee zou dan uiteindelijk het loodje leggen. De haan die bleef leven, zou de winnaar zijn.

Hierdoor geϊnspireerd wist Kasan zijn mes zodanig omhoog te gooien en weer op te vangen dat het een spectaculaire show werd. Ook handig als je je mes verliest, dat je hem dan weer kunt grijpen. Kèk So, zijn vader, was hier niet blij mee. Een wapen doet afbreuk aan de sportiviteit van het gevecht, want degene die niet gewapend is, is ongelijk aan degene met het mes. Bovendien maakt een wapen je kwetsbaar: je bent gefocust op het wapen zelf en je hebt maar één hand vrij. Er werden technieken bedacht waarmee je als leeghandig persoon toch degene met het mes kon overmeesteren.

Toen kwam de Japanse tijd. Als ik eraan terug denk, denk ik: Wat een tijd. Eigenlijk praat ik er liever niet over, misschien een andere keer. Maar het hanenspel heb ik altijd behouden. Ik oefende voor mijzelf, 's morgens of 's avonds. Toen ik begon als 7-jarige was er geen organisatie. We zaten op de grond naar de volwassenen te kijken en we trainden voor onszelf, wanneer er maar gelegenheid was. En trainen voor mezelf doe ik nog steeds, tot op de dag van vandaag.

vrijdag 23 augustus 2013

Wat is pencak silat?

.

Twee weken geleden schreef ik een stukje over mijn jeugd. Ik heb het toen ook gehad over de Indonesische verdedigingskunst die ik toen beoefende en nu nog steeds beoefen. Deze verdedigingskunst kreeg later de samengestelde naam pencak silat. In deze blog zal ik uitleggen waar pencak silat om gaat.


Pencak Silat is een verzamelnaam van de Indonesische verdedigingskunsten bestaande uit pencak en silat. Deze verzamelnaam werd voor het eerst gebruikt op 18 mei 1948 bij de oprichting van de Indonesische pencaksilatbond. Vóór die tijd spraken we over 'spel'. De woorden pencak en silat bestonden al wel, maar ze werden nog niet als één woord gebruikt. Vaak wisten de mensen ook niet wat de pencak was en wat de silat was. Ikzelf hoorde de woorden pencak en silat pas in 1938, hierover kun je lezen in de blog 'Mijn jeugd in Probolinggo 1'.

Ik wil benadrukken dat het gaat om een Indonesische verdedigingskunst en geen vechtkunst en/of martial arts of sport. De geschiedenis van Indonesië heeft ons geleerd hoe het Indonesische volk zich vanaf de Paleolitische en Neolitische tijdperken tot het jaar 1949 had moeten verdedigen tegen indringers van buurlanden, midden en westelijke landen. De koninkrijken van Mataram en Majapahit hadden een belangrijke rol. Hieruit is op te vatten dat het Indonesische volk een kunst heeft gecreëerd door zich steeds te verdedigen, aldus ontstond een verdedigingskunst en dus geen vechtkunst, vechtsport of martial arts.

Dat er binnen de pencak silat tegenwoordig sportwedstrijden worden georganiseerd is een gevolg van een ontwikkeling die ontstaan is na de bevrijding van Indonesië. Door de toenemende globalisering wil men in Indonesië bekendheid verwerven voor de pencak silat, zodat het op wereldniveau beoefend kan worden. Dit is echter helaas niet zonder nadelen. Er wordt getraind voor de sport, voor het scoren van punten. Hierdoor gaan veel belangrijke verdedigingstechnieken verloren, want oorspronkelijk was pencak silat bedoeld ter verdediging van mensenlevens. In de sport kun je natuurlijk zo ver niet gaan.

Pencak en silat zijn twee verschillende namen die één doelstelling hebben, namelijk verdedigingskunst met behoud van eigen technische methoden.

De silat heeft een cirkelloop tot verdedigen en ontwijken. Zoals ook dieren in het wild zich voordoen in hun gedragswijze bij het aanvallen van een prooi of als verdediging van zichzelf. Hierdoor zijn er dierenstijlen binnen de silat ontwikkeld. 

Eén van de stromingen binnen de silat is "Tjimande Tari Kolot", genoemd naar een rivier in Banten die 'Tjimande' heette. Stijlen binnen deze stroming zijn: tji-macan (tijger), tji ular (slang), tji kalong (vleermuis), tji monyet (aap). Men schrijft nu 'Tji' volgens de nieuwe spelling 'ci'. Dus ci-monyet, ci-macan, enz.

De naam silat komt veel voor op de eilanden Sumatra en West-Java en in mindere mate op de eilanden Bali, Lombok, de Molukken, Timor, Borneo, Sulawesi en Irian.

De pencak heeft een vastgestelde vorm van verdedigen en aanvallen, namelijk binnen een driehoeksverband van één meter. Terwijl de silat vrij is in haar beweging, ontstonden er binnen de pencak verschillende basislopen, genaamd 'jurus' (gerichtlopen) en 'langkah' (gekoppelde jurus). Deze gekoppelde lopen in verdedigen en aanvallen hebben bepaalde namen gekregen. 

De naam pencak komt veel voor in de gebieden van Midden-Java, Oost-Java en Madura.

Op de foto bovenaan zie je een staande persoon die de pencak beoefent. De liggende persoon beoefent de silat, hij maakt een slangenbeweging.

donderdag 15 augustus 2013

Independence day


Klik om de slideshow te starten!


Zaterdag 17 augustus 2013 was het weer onafhankelijkheidsdag van Indonesië. Het is alweer 68 jaar geleden dat Indonesië onafhankelijk werd. Als ik niet in Indonesië ben, ga ik altijd naar de vlagceremonie bij de ambtswoning van de ambassadeur in Wassenaar, aan de Kerkeboslaan 2. Als je op de link klikt, zie je hoe het dit jaar was.

Vanaf het begin tot het eind verliep de gehele ceremonie ordelijk, enthousiast en vredig. De gemeenschap en de gasten kwamen erg serieus over tijdens de plechtigheid. Erg enthousiast en met één hart, gevuld met geluk en trots.

Wat voor mij zeker is, is dat de gehele ceremonie me elk jaar weer doet denken aan de overdracht van de soevereiniteit van het volk en de staat Indonesië in 1950. Ik was destijds in Tanjungkarang, Bandar Lampung, Sumatra.

Het was in de overgangsperiode van de federale tijd naar de Indonesische Republiek. Ik kreeg als hoofd inspecteur politie van het gebied Tanjungkarang Lampung de eervolle opdracht om de groep te leiden die de rood-wit-blauwe vlag naar beneden haalde. Eervol, omdat ik vanaf het begin achter de onafhankelijkheid stond.

Nadat de rood-wit-blauwe vlag naar beneden was gehaald, volgden wij samen met de broeders van het leger van het bataljon Bandar Lampung-Zuid en de Indonesische gemeenschap het hijsen van het rood-wit, vergezeld door het lied 'Indonesia Raya', dat nu nog steeds het volkslied is. Het hijsen van de vlag werd uitgevoerd door leden van het bataljon TRI (tentara/leger republiek Indonesia) Tanjungkarang. 

In mijn herinnering vertegenwoordigde dhr. Sukardi, vergezeld door de heren Adj. Fajar Sidik en Burhanudin, de kombat TRI. De ceremonie werd geleid door de resident, de heer Gele Harun. Op dat moment was commissaris M.H. van Rhee getuige van de machtsoverdracht. Hij was als Nederlander afgezant van de federale politie van het gebied Bandar Lampung Selatan.

donderdag 8 augustus 2013

Mijn jeugd in Probolinggo 1


Als Indische jongen uit een Madurese familie werd ik in 1928 geboren te Probolinggo op Oost-Java. Dat wij een Europese voorvader hadden die ons de naam Tönjes had gebracht, maakte het verschil. Opa Tönjes werkte als stationschef bij het Staatsspoor onder Nederlands gezag. Hij had natuurlijk een belangrijke functie voor die tijd en daarom tamboereerde hij erop dat de Nederlandse taal gesproken moest worden. Want wat kon je anders bereiken in het leven? Toch was grootvader een echte Madurees, want zijn moeder kwam van Bengkalan op Madura, een eiland net boven Oost-Java. 

Ik was vaak bij familie in de kampung (Indonesische wijk voor lagere stand) te vinden en hier werd de Madurese taal volop gebezigd, aangezien er in Probolinggo veel Madurezen woonden. Opgenomen in de kampong voelde ik mij goed: knikkeren, vliegeren met zelfgemaakte vliegers. Vanaf mijn zevende jaar nam ik, zoals alle kinderen daar, deel aan trainingen in het 'hanenspel', in het Madurees 'Jago Tarong' genaamd. Het ging eigenlijk zoals het er nu waarschijnlijk nog steeds aan toe gaat in de kampong: Je bent een jongen van vijf jaar en dan ga je steeds kijken, samen met de andere kinderen. Je probeert het na te doen. Op een gegeven moment vragen ze: "Willen jullie misschien meedoen?" Dat vond ik natuurlijk geweldig en na de training stonden we voor het huis te demonstreren wat we allemaal hadden geleerd. Ook trainde ik voor mijzelf, ik oefende de stappen overal. Iemand die dat zag, vroeg aan mij: "Wat voor spel speel je, nyo?" (nyo = sinyo en betekent 'Indische jongen')


De trainingen werden gegeven door de heer Wongsokarto en zijn zoon Kasan. Maar de oude heer werd door iedereen 'Kèk So' genoemd. 'Kèk' is een afkorting van 'kakèk', wat 'grootvader' betekent. 'So' is een afkorting van de naam 'Wongsokarto'. Familie van mijn moeder, de familie Pfaff, beoefende veelal de Jago Tarong. De overgrootmoeder van mijn moeder kwam ook van Madura, uit Sumenep.


Het spel van de Jago Tarong bestond al voordat ik geboren was. In 1948 werden de verdedigingskunsten van Indonesië verenigd onder de naam pencak silat. Daarvoor bestonden de woorden pencak en silat al wel, maar ze waren niet zo bekend. Ik had de woorden pas gehoord in 1938. Niet als één begrip, maar los van elkaar. De Indonesiërs begonnen in die tijd meer naar andere delen van Indonesië te reizen, zoals West-Java en Sumatra. Het mensenverkeer werd vrijer. Later begreep ik dat dit kwam doordat de Japanners in aantocht waren en de Nederlanders hoopten zo de Indonesiërs voor zich te winnen, zodat ze aan hun kant zouden staan. De Madurezen waren zeevaarders, dus ze grepen die kans natuurlijk met beide handen. Via hen hoorden we van pencak en van silat. Maar wat pencak en silat precies betekenden en wat dan de pencak was en wat de silat was, dat wisten we niet. Vandaar dat we het gewoon 'spel' bleven noemen.


Destijds was het zeker niet vanzelfsprekend om aan verdedigingskunst te doen, want het werd verboden door de Nederlandse regering. Het moest dus in het geheim. Het spel werd in de vorm van een soort toneelstuk gegoten. Iedereen kreeg een rol. Wij als kind zaten om de beurt voor het huis op de uitkijk. Op de grond lag een touw. Aan het einde van dat touw zat een blikje. Dat blikje lag achter het huis, waar mensen aan het trainen waren. Als er iemand aan kwam, trokken we aan het touw en het blikje begon dan te rammelen. Zo werden de mensen gewaarschuwd.


Doordat mijn ouders op mijn vijfde jaar uit elkaar gingen was ik al vroeg zelfstandig. Mijn moeder vertrok op een gegeven moment naar Malang, werkte hier en daar bij gezinnen als kinderjuf en deed nog van alles erbij om aan de kost te komen, zoals groenten verkopen op de markt. Mijn vader kreeg de voogdij en ik woonde bij hem. Hij werkte op een laboratorium van een bedrijf dat met name druiven en champignons kweekte. Ik was vaak alleen thuis, maar de familie in de kampong woonde niet ver weg. Ze kwamen vaak langs en andersom was ik veel bij hen, vooral bij een neef van mijn opa werd ik veel opgevangen. Ook al was ik Indisch en waren zij Indonesisch, we waren toch één familie.


Wordt vervolgd

donderdag 1 augustus 2013

85-jarige heeft blog

Beste Lezers,

Allereerst zal ik mijzelf voorstellen. Mijn naam is Tönjes. Ik ben leraar in de edele Indonesische verdedigingskunst pencak silat en ik geef sinds 1977 trainingen in Eindhoven en Tilburg.


Voor mijn 85-ste verjaardag heb ik van mijn leerlingen deze weblog gekregen. Elke zaterdag na de training ga ik met hen naar een wegrestaurant van Mc Donalds. Dit bedoel ik niet als reclame: het is makkelijk te bereiken, want je hoeft er de stad niet voor in en ze hebben er lekkere koffie. Mijn leerlingen komen uit Tilburg, Eindhoven en Rotterdam, dus kunnen ze vandaar uit snel naar huis.


Als we dan koffie zitten te drinken, vertel ik van alles en nog wat. Thuis achter de computer stuur ik veel mailtjes rond om zaken betreffende de pencak en silat te verhelderen. En nu kan ik dus ook op het internet mijn verhaal kwijt. Ik ben van plan om elk weekend een stukje te publiceren.

Natuurlijk wil ik bloggen over de verdedigingskunst, ik heb hierover al veel geschreven. Maar ik vind het tevens belangrijk om in het algemeen de kunst en cultuur van Indonesia te bespreken. Daarnaast hoop ik iets te kunnen vertellen over hoe het vroeger was in het toenmalige Nederlands-Indië en dat in contrast met de huidige ontwikkelingen in Indonesia...


Ik praat ook graag over andere onderwerpen, zoals de huidige actualiteiten die ik op de televisie zie en wat mijn mening hierover is.


Op de foto hierboven ziet u mij te midden van een aantal symbolen die mij dierbaar zijn: de wapens die horen bij mijn verdedigingskunst, de emblemen van mijn vereniging, de wayangpoppen Bima en Arimbi, de kerissen en voor mij ook heel belangrijk: de garuda pancasila, het wapen van Indonesia. Over deze voorwerpen zal ik in deze blog nog uitgebreid gaan schrijven.


De foto is overigens gemaakt door een van mijn leerlingen: Qonita. Zij kwam vanuit Indonesia naar Nederland in 2007 wegens studie. En ze maakt prachtige foto’s, kijk maar op haar website: http://500px.com/qonita


Volgende week vertel ik een stukje over mijn jeugd. Ik ben in 1928 geboren in Probolinggo op Oost-Java en heb tot 1964 in Indonesia gewoond. Ik ga het hebben over mijn kindertijd en hoe het toen was. Ik hoop dat u dit dan weer gaat lezen.

Bedankt voor uw aandacht.