zondag 29 september 2013

Vader

Opa Tönjes was hier stationschef


Mijn vader was dus vermoord door de Jappen. Ik zeg vermoord, want als hij niet door hen meegenomen was, had hij nog veel langer kunnen leven. Bij het bericht dat ik van de Japanners kreeg, waren zijn nagels opgestuurd. Dat was dan het bewijs dat hij het was, aangevuld met zijn gegevens.

Wat er precies was gebeurd wilde ik niet weten. Er zijn een paar mogelijke scenario’s. De meeste gevangenen zijn bezweken aan uitputting en een tekort aan voedsel, eventueel in combinatie met een bepaalde ziekte. De krijgsgevangenen moesten zwaar werk doen, waarbij ze ook op transport gesteld werden om in een bepaald gebied dwangarbeid te verrichten.


Mijn vader kennende is het meest denkbaar dat zijn opstandige gedrag hem fataal is geworden. Hij was niet makkelijk. Hij zou nooit iemand verraden en als het hem niet duldde werd hij heel erg kwaad. Ik wil niet weten waardoor hij is overleden, omdat ik zag hoe de Jappen hem behandelden toen ze hem meenamen. Al die verschrikkelijke details, daar moet ik niet aan denken. In de vrachtwagen was ook de vader van Ronnie van Staden, die een autogarage had. Nooit heb ik meer wat van de familie gehoord. Ook de vader van Willie Henschen was in de vrachtwagen, van hem weet ik ook niet of hij de oorlog heeft overleefd.

Graag zou ik in contact willen komen met mensen uit die tijd en mensen die hier iets van weten. Ik hoef geen gruwelijkheden te horen, maar wel hoe het met mijn vrienden en kennissen van toen gaat. Zodat ze kunnen meevertellen, ook over de leuke momenten van voor die tijd.

Bijvoorbeeld over mijn school in Probolinggo. De leraren waren allemaal Europees. Op de basisschool was de hoofdonderwijzer de heer Mans. En ik kreeg les van juffrouw Süvercrob, die was aardig. Iedereen vond haar aardig.

Favoriet op de ULO was juffrouw Bisangson van Frans. In Nederland was de oorlog aangebroken, dus we mochten de Duitse taal niet meer leren. Mijn vader was erg gecharmeerd van juffrouw Bisangsong, dat zag ik wel. Als er een oudervergadering was, of een schoolbijeenkomst, dan zorgde hij ervoor dat hij in haar buurt was.

Hoe ouder ik word, hoe kleiner de kans dat er nog mensen bestaan die mijn vader hebben gekend en de oorlog hebben overleefd. Hij was geboren in 1898. Hij is nog geen 45 jaar oud geworden.

zondag 22 september 2013

De Jappen



Van 1940 tot 1942 zat ik op de ULO in Probolinggo. Met dat meisje van De Gruiter, ze zat een klas hoger. Ze was altijd heel lief tegen mij, maar ik zag het niet zitten. Ik was niet bezig met verliefd zijn, want ik moest op mezelf staan. Mijn vader werkte en ik was vaak alleen thuis. Om te leren had ik stilte nodig en dan ging ik naar mijn grootvader, omdat het daar rustiger was. Mijn school was heel belangrijk voor mij.

Maar dat was niet de enige reden waarom ik niet inging op de avances van Geertje de Gruiter. Ze had drie broers en die hielden er honden op na. Sowieso hield ik niet zo van honden. Maar het ergste vond ik dat haar broers altijd met hun buks mango's van de bomen schoten, gewoon om de eigenaren van die bomen te pesten. Deze inlandse mensen hadden het geld voor de verkoop van hun vruchten nodig, maar door die rotjongens konden ze niks meer met de kapotte mango's doen.

In 1940 moest mijn vader gaan dienen bij de KNIL, omdat de Japanners in aantocht waren. Probolinggo moest bewaakt worden, dus alle Indo's kregen een taak om de stad te verdedigen. Ze waren de stadswachters die alle informatie moesten inwinnen voor de militairen. De watertoren moest bewaakt worden en drie of vier van die heren gingen daar de wacht doen. Als er informatie kwam, moesten ze deze doorgeven aan de militairen.

De Nederlands-Indische mariniers verloren de strijd in 1942, dus de Japanners kwamen binnen. De overgave was een feit. Er hoefde niks meer te worden bewaakt. Vervolgens werden alle Indische mannen in Probolinggo opgepakt. De Japanners waren goed geïnformeerd door de Indonesiërs die met hen samenwerkten, dus ze wisten precies waar de Indo's te vinden waren.

Mijn vader en zijn (half)broers werden allemaal opgepakt en naar een interneringskamp gebracht. Of je militair was of niet, je werd opgepakt. Ik was 13 jaar oud en zag hoe mijn vader als een stuk vee in een vrachtwagen werd gegooid. Ik weet niet waar al die heren in de vrachtwagen zijn gebleven. Liever denk ik er maar niet aan.

Vanaf dat moment stond ik onder protectoraat van zijn grootvader. Ik ging bij hem en zijn tweede vrouw (mijn stiefoma) inwonen. Mijn biologische oma was namelijk overleden bij de geboorte van mijn vader, ik heb haar nooit gekend.

Het was afgelopen met de ULO en Geertje de Gruiter zag ik ook niet meer. In de Japanse tijd ging er niemand meer naar school. Ik heb wel moeten werken voor de Japanners in een door hen opgezette katoenfabriek.
De fabriek bestond pas toen de Japanners er een half jaar waren. Ik werkte daar van 9 uur tot ongeveer half 4 's middags. Ik had geen keuze. Met het werk verdiende ik een permit om rijst te kunnen kopen. Ik moest niet alleen voor mijzelf een permit verdienen, maar ook voor mijn grootouders. Daarnaast hielp ik met mijn familie in de kampung mee om de sawa's te beplanten. Van hen kregen we ook af en toe wat te eten.

Eind 1943 kreeg ik te horen dat mijn vader was overleden in het kamp. Hij ligt op het oorlogskerkhof in Cimahi. Als ik in Indonesië ben bezoek ik altijd zijn graf. De laatste keer was in 2012. Dan vraag ik mijzelf huilend af waarom het zo heeft moeten lopen. Waarom moest hij zo behandeld worden door de Jappen en sneuvelen voor de Nederlandse driekleur? Het is nu precies 70 jaar geleden. In mijn hart heb ik er nog altijd verdriet van.

zondag 15 september 2013

Bijzondere vrouwen




Vorige week heb ik u verteld over de oudere guru's in de pencak silat Indonesia in Nederland, die een groep vormen en adviezen geven aan de jonge generatie. Ook in Indonesië zijn er ouderen 'sesepuh' genaamd, die hun sporen hebben verdiend binnen de Indonesische verdedigingskunst. Helaas zijn velen van hen al heengegaan. Onder hen bevonden zich bijzondere vrouwen.

Ibu Enny Rukmini Sekarningrat had in 1949 gevochten tegen de Nederlanders. Zij gebruikte op de slagvelden slechts een zwaard als wapen. Na de oorlog vestigde zij zich in Bandung. Ze nam de pencak silat-school 'Panglipur' van haar vader over en trainde met zijn leerlingen. Ibu Enny werkte samen met andere West-Javaanse pencak silat leraren binnen de 'Panglipur', zoals Pak Uca, Pak Uho, Hadji Sapari en M. Saleh.

Ibu Enny staat aan de wieg van verschillende hervormingen binnen de pencak silat. Zij verving bijvoorbeeld de zwarte kleding van beoefenaars door kleurrijke pakken. Ook promootte zij de pencak silat op scholen en universiteiten. Soms provoceerde zij mensen uit conservatieve groeperingen, maar ze kreeg officiële erkenning in 1953, toen ze met haar groep optrad op de Azië-Afrika conferentie in Bandung.

Ibu Enny Rukmini Sekarningrat overleed in de lente van 2011. Ze was bijna 100 jaar oud geworden en heeft tot het einde de pencak silat gepraktiseerd.

Verder was Ibu Tien Rostini Asikin één van de weinige vrouwelijke guru's en zij wordt 'Moeder van de Sundanese cultuur' genoemd. De Sundanese cultuur is de cultuur van West-Java en wordt veelal gepraktiseerd in Bandung, waar Ibu Asikin is geboren. Als jonge vrouw beoefende ze een West-Javaanse pencak silat-stroming, genaamd 'Padjadjaran'. Daarnaast zong en danste ze.

Ibu Asikin heeft de titel 'Moeder van de Sundanese cultuur' gekregen, omdat zij veel gedaan heeft om de cultuur, waaronder de verdedigingskunst, te behouden en te verbreiden. Als publiek persoon vertegenwoordigde zij de traditie. Zij heeft vele kunstenaars aanbevolen bij haar connecties. Dit waren personen op hoge posities, waaronder familieleden van president Soeharto. Veel initiatieven heeft ze zelf gefinancierd, zoals opleidingen in de kunst en grote evenementen en demonstraties. Helaas is zij in de herfst van 2012 op 70-jarige leeftijd heengegaan.

Deze twee vrouwen kenden elkaar natuurlijk vanaf het begin, ook al verschilden zij bijna 30 jaar in leeftijd. Zo was de oudere zus van Ibu Tien, destijds 17 jaar oud, al aanwezig op de Azië-Afrika conferentie waar Ibu Enny optrad. Ibu Tien zelf was toen nog maar 11, zij voegde zich later in haar tienerjaren bij de kunstenaars van Bandung.

Bronnen: Panglipur, Parahyangan.

zondag 8 september 2013

Raad van Ouderen


Vanaf begin jaren zestig tot midden jaren zeventig arriveerden in Nederland een aantal liefhebbers en beoefenaars van de pencak silat Indonesia. Op de bovenstaande foto zie je mij in het midden met van links naar rechts: de heer Kneefel, wijlen de heer Vink, de heer Theuvenet, wijlen de heer Smith, de heer Phefferkorn en de heer Drijsen.

U leest het goed dat enkelen op de foto al overleden zijn. Zij zijn jammer genoeg niet de enige pencak silat leraren die ons hebben verlaten. Natuurlijk komen er ook weleens nieuwelingen bij die een respectabele leeftijd hebben bereikt, maar dat zijn er niet zo veel meer als vroeger. Er zijn helaas nog maar weinig leraren die de Indonesische verdedigingskunst in ware zin beoefenen, maar hoe dat komt zal ik een andere keer uitleggen.

Nog steeds komen wij als ouderen samen en bellen we elkaar op om te praten over de ontwikkelingen in de pencak silat in Nederland. We vormen namelijk een adviesorgaan voor jongere leraren en instructeurs. Jongeren komen naar ons toe om vragen te stellen of om te praten over de goede oude tijd. We worden gevraagd op evenementen en staan bekend als de Raad van Ouderen.

Het woord ‘ouderen’ is in het Indonesisch ‘sesepuh’. Het woord ‘raad’ is in het Indonesisch ‘dewan’. Zo ontstond de naam ‘Dewan Sesepuh’. Om een impressie te krijgen van ons, kunt u klikken op de onderstaande link:

We worden meestal 'Paatje' of 'Pa' genoemd. Dit woord is afgeleid van het Indonesische woord 'Pak' of 'Bapak', wat letterlijk 'vader' betekent, maar het wordt in Indonesië ook gebruikt voor oudere mannen op leeftijd. Het is een gemoedelijke en beleefde term om iemand mee aan te spreken.

Toen wij begonnen in de pencak silat waren er nog geen verenigingen: niets was vastgelegd. Het was ook overzichtelijk want alles speelde zich af in het beperkte gebied van de kampung, de wijk. Nu wij in Nederland zijn is het lastiger om afspraken te maken. Zeker nu er van alles op internet wordt gegooid, wat natuurlijk niet altijd betrouwbare informatie is. Daarom heb ik een officiële stichting opgericht, genaamd Stichting ASLI. In deze stichting is het bestaan van de Dewan Sesepuh vastgelegd. We opereren rechtsgeldig, samen met andere guru’s die hun sporen in de Indonesische verdedigingskunst hebben verdiend.

Wat we belangrijk vinden zijn de omgangsnormen binnen de verdedigingskunst. Beleefdheid vind ik zeer belangrijk. Ik voel mij altijd thuis bij de Indonesische Ambassade in Den Haag. Al sinds het begin in de jaren zeventig kom ik daar regelmatig. Stichting ASLI heeft daarom verschillende evenementen georganiseerd in samenwerking met de Indonesische Ambassade. Zo probeer ik ons Indonesische cultureel erfgoed te beschermen en te behouden.