donderdag 8 augustus 2013

Mijn jeugd in Probolinggo 1


Als Indische jongen uit een Madurese familie werd ik in 1928 geboren te Probolinggo op Oost-Java. Dat wij een Europese voorvader hadden die ons de naam Tönjes had gebracht, maakte het verschil. Opa Tönjes werkte als stationschef bij het Staatsspoor onder Nederlands gezag. Hij had natuurlijk een belangrijke functie voor die tijd en daarom tamboereerde hij erop dat de Nederlandse taal gesproken moest worden. Want wat kon je anders bereiken in het leven? Toch was grootvader een echte Madurees, want zijn moeder kwam van Bengkalan op Madura, een eiland net boven Oost-Java. 

Ik was vaak bij familie in de kampung (Indonesische wijk voor lagere stand) te vinden en hier werd de Madurese taal volop gebezigd, aangezien er in Probolinggo veel Madurezen woonden. Opgenomen in de kampong voelde ik mij goed: knikkeren, vliegeren met zelfgemaakte vliegers. Vanaf mijn zevende jaar nam ik, zoals alle kinderen daar, deel aan trainingen in het 'hanenspel', in het Madurees 'Jago Tarong' genaamd. Het ging eigenlijk zoals het er nu waarschijnlijk nog steeds aan toe gaat in de kampong: Je bent een jongen van vijf jaar en dan ga je steeds kijken, samen met de andere kinderen. Je probeert het na te doen. Op een gegeven moment vragen ze: "Willen jullie misschien meedoen?" Dat vond ik natuurlijk geweldig en na de training stonden we voor het huis te demonstreren wat we allemaal hadden geleerd. Ook trainde ik voor mijzelf, ik oefende de stappen overal. Iemand die dat zag, vroeg aan mij: "Wat voor spel speel je, nyo?" (nyo = sinyo en betekent 'Indische jongen')


De trainingen werden gegeven door de heer Wongsokarto en zijn zoon Kasan. Maar de oude heer werd door iedereen 'Kèk So' genoemd. 'Kèk' is een afkorting van 'kakèk', wat 'grootvader' betekent. 'So' is een afkorting van de naam 'Wongsokarto'. Familie van mijn moeder, de familie Pfaff, beoefende veelal de Jago Tarong. De overgrootmoeder van mijn moeder kwam ook van Madura, uit Sumenep.


Het spel van de Jago Tarong bestond al voordat ik geboren was. In 1948 werden de verdedigingskunsten van Indonesië verenigd onder de naam pencak silat. Daarvoor bestonden de woorden pencak en silat al wel, maar ze waren niet zo bekend. Ik had de woorden pas gehoord in 1938. Niet als één begrip, maar los van elkaar. De Indonesiërs begonnen in die tijd meer naar andere delen van Indonesië te reizen, zoals West-Java en Sumatra. Het mensenverkeer werd vrijer. Later begreep ik dat dit kwam doordat de Japanners in aantocht waren en de Nederlanders hoopten zo de Indonesiërs voor zich te winnen, zodat ze aan hun kant zouden staan. De Madurezen waren zeevaarders, dus ze grepen die kans natuurlijk met beide handen. Via hen hoorden we van pencak en van silat. Maar wat pencak en silat precies betekenden en wat dan de pencak was en wat de silat was, dat wisten we niet. Vandaar dat we het gewoon 'spel' bleven noemen.


Destijds was het zeker niet vanzelfsprekend om aan verdedigingskunst te doen, want het werd verboden door de Nederlandse regering. Het moest dus in het geheim. Het spel werd in de vorm van een soort toneelstuk gegoten. Iedereen kreeg een rol. Wij als kind zaten om de beurt voor het huis op de uitkijk. Op de grond lag een touw. Aan het einde van dat touw zat een blikje. Dat blikje lag achter het huis, waar mensen aan het trainen waren. Als er iemand aan kwam, trokken we aan het touw en het blikje begon dan te rammelen. Zo werden de mensen gewaarschuwd.


Doordat mijn ouders op mijn vijfde jaar uit elkaar gingen was ik al vroeg zelfstandig. Mijn moeder vertrok op een gegeven moment naar Malang, werkte hier en daar bij gezinnen als kinderjuf en deed nog van alles erbij om aan de kost te komen, zoals groenten verkopen op de markt. Mijn vader kreeg de voogdij en ik woonde bij hem. Hij werkte op een laboratorium van een bedrijf dat met name druiven en champignons kweekte. Ik was vaak alleen thuis, maar de familie in de kampong woonde niet ver weg. Ze kwamen vaak langs en andersom was ik veel bij hen, vooral bij een neef van mijn opa werd ik veel opgevangen. Ook al was ik Indisch en waren zij Indonesisch, we waren toch één familie.


Wordt vervolgd

1 opmerking: