zondag 22 september 2013

De Jappen



Van 1940 tot 1942 zat ik op de ULO in Probolinggo. Met dat meisje van De Gruiter, ze zat een klas hoger. Ze was altijd heel lief tegen mij, maar ik zag het niet zitten. Ik was niet bezig met verliefd zijn, want ik moest op mezelf staan. Mijn vader werkte en ik was vaak alleen thuis. Om te leren had ik stilte nodig en dan ging ik naar mijn grootvader, omdat het daar rustiger was. Mijn school was heel belangrijk voor mij.

Maar dat was niet de enige reden waarom ik niet inging op de avances van Geertje de Gruiter. Ze had drie broers en die hielden er honden op na. Sowieso hield ik niet zo van honden. Maar het ergste vond ik dat haar broers altijd met hun buks mango's van de bomen schoten, gewoon om de eigenaren van die bomen te pesten. Deze inlandse mensen hadden het geld voor de verkoop van hun vruchten nodig, maar door die rotjongens konden ze niks meer met de kapotte mango's doen.

In 1940 moest mijn vader gaan dienen bij de KNIL, omdat de Japanners in aantocht waren. Probolinggo moest bewaakt worden, dus alle Indo's kregen een taak om de stad te verdedigen. Ze waren de stadswachters die alle informatie moesten inwinnen voor de militairen. De watertoren moest bewaakt worden en drie of vier van die heren gingen daar de wacht doen. Als er informatie kwam, moesten ze deze doorgeven aan de militairen.

De Nederlands-Indische mariniers verloren de strijd in 1942, dus de Japanners kwamen binnen. De overgave was een feit. Er hoefde niks meer te worden bewaakt. Vervolgens werden alle Indische mannen in Probolinggo opgepakt. De Japanners waren goed geïnformeerd door de Indonesiërs die met hen samenwerkten, dus ze wisten precies waar de Indo's te vinden waren.

Mijn vader en zijn (half)broers werden allemaal opgepakt en naar een interneringskamp gebracht. Of je militair was of niet, je werd opgepakt. Ik was 13 jaar oud en zag hoe mijn vader als een stuk vee in een vrachtwagen werd gegooid. Ik weet niet waar al die heren in de vrachtwagen zijn gebleven. Liever denk ik er maar niet aan.

Vanaf dat moment stond ik onder protectoraat van zijn grootvader. Ik ging bij hem en zijn tweede vrouw (mijn stiefoma) inwonen. Mijn biologische oma was namelijk overleden bij de geboorte van mijn vader, ik heb haar nooit gekend.

Het was afgelopen met de ULO en Geertje de Gruiter zag ik ook niet meer. In de Japanse tijd ging er niemand meer naar school. Ik heb wel moeten werken voor de Japanners in een door hen opgezette katoenfabriek.
De fabriek bestond pas toen de Japanners er een half jaar waren. Ik werkte daar van 9 uur tot ongeveer half 4 's middags. Ik had geen keuze. Met het werk verdiende ik een permit om rijst te kunnen kopen. Ik moest niet alleen voor mijzelf een permit verdienen, maar ook voor mijn grootouders. Daarnaast hielp ik met mijn familie in de kampung mee om de sawa's te beplanten. Van hen kregen we ook af en toe wat te eten.

Eind 1943 kreeg ik te horen dat mijn vader was overleden in het kamp. Hij ligt op het oorlogskerkhof in Cimahi. Als ik in Indonesië ben bezoek ik altijd zijn graf. De laatste keer was in 2012. Dan vraag ik mijzelf huilend af waarom het zo heeft moeten lopen. Waarom moest hij zo behandeld worden door de Jappen en sneuvelen voor de Nederlandse driekleur? Het is nu precies 70 jaar geleden. In mijn hart heb ik er nog altijd verdriet van.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten